Landschappelijke inpassing
De ingrepen die nu bekend zijn voor de waterveiligheid hebben geen invloed op de vorm of het profiel van de dijk en haar omgeving. Dat betekent dat er voor de landschappelijke inpassing geen grote ingrepen nodig zijn, gerelateerd aan de waterveiligheidsopgave.
De beheeropgave kan wel een verandering geven in het beeld van de dijk door aanpassingen aan taluds naar een helling van 1:3, het aanbrengen van een beheerstrook en de op- en afritten naar de beheerstrook (dit geldt voor de binnen- en buitendijkse zijde van de dijk). Voor de beheeropgave is er vanuit landschappelijke inpassing een aantal aandachtspunten:
Beheerstrook:
-
De beheerstrook dient onopvallend te zijn in het beeld van het dijkprofiel. Dit betekent dat de beheerstrook, net als het talud, uit gras bestaat. Dit laatste is ook een vereiste vanuit beheer en waterveiligheid. Omdat de beheerstrook een onlosmakelijk deel van de dijk is, dient deze uit dezelfde erosiebestendige grasmat te bestaan.
-
De beheerstrook dient direct langs het dijktalud te liggen en de lijn van de dijk te volgen, met zo weinig mogelijk afbuigingen van de dijk af.
Bij de detaillering van het ontwerp dient met aandacht invulling gegeven te worden aan het plaatsen van hekwerken en poorten. De beheerstrook dient zowel binnen- als buitendijks op maaiveld aangelegd te worden
Op- en afritten naar de beheerstrook:
-
Het aantal op- en afritten dient alleen toegevoegd te worden op de plekken waar het noodzakelijk is, dus deze tot een minimum beperken. Op- en afritten van particulieren worden zo min mogelijk gebruikt (eis vanuit beheer), maar deze kunnen wel gekruist worden waar mogelijk.
-
Om afbuigingen aan de dijk tot een minimum te beperken, nieuwe op- en afritten in de ‘oksel’ van bestaande op- en afritten toevoegen, of in bochten van de dijk.
Taluds:
-
De taluds dienen niet flauwer te zijn dan 1:3. Dit is een wens vanuit ruimtelijke kwaliteit omdat dit talud bijdraagt aan een herkenbare hoofdvorm van de dijk. Als voor een flauwere taludhelling wordt gekozen (bijvoorbeeld voor waterveiligheid) dient hiervoor een goede afweging gemaakt te worden.
Met het toevoegen van de beheerstrook buitendijks die kan worden benut voor wandelen, wordt het gebied langs de beheerstrook belangrijk voor de beleving door de recreant. Daarom is aandacht voor de landschappelijke/ecologische inpassing van de zone in de uiterwaard langs het beheerpad van belang. Door deze zone in te richten met natte natuur (tichelputten, moeras, ooibos), bomenrijen of bloemrijke graslanden, wordt de route op het beheerstrook als het ware begeleid en krijgt het een afwisselend karakter. Ook zijn waarschijnlijk minder hekwerken nodig. Op de locaties in de dijkzone waar een andere landschappelijke inrichting mogelijk is (rekening houdend met grondeigendom en waterveiligheid) worden kansen op dit vlak benut en zorgvuldig ingepast. Dit wordt verder uitgewerkt in de Planuitwerkingsfase. Het inzaaien van het buitentalud met een bloemrijk grasmengsel (bloemrijke dijk) draagt bij aan de beleving van het buitendijkse gebied als dynamisch- en natuurlandschap.